Column: “ik had toch wel moeie voeten.”

Ik ben te vroeg.

Ik ga zitten in de schoolkantine. Het is er precies als mijn kantine vroeger, behalve dat er hier groene teiltjes op de tafels staan: de vuilnisbakken tegen de muren staan natuurlijk veel te ver weg voor de jeugd van tegenwoordig.

Aan de tafels om me heen zitten hier en daar wat leerlingen. Het zijn middelbare scholieren, zeker. Maar tering, wat zijn ze klein.

Ik pak mijn laptop, zoek naar mijn aantekeningen. Vijf extra minuten om me voor te bereiden op mijn werkafspraak.

Maar ik word afgeleid.

Een meisje van twaalf loopt langs. Ze heeft een veels te koud hemdje aan en een grote rugtas op haar rug, zo’n donkerblauwe container. Haar schouders hangen. Ze zwaait naar me, haar hand houdt ze ter hoogte van haar broekriem. Niet hoger, zeker niet hoger. Bedeesd. Dan  loopt ze weer verder, linksaf rond de receptie.

Ik kijk terug naar de aantekeningen op mijn laptop.

Enkele minuten later is ze daar weer, precies op dezelfde plek. Ze heeft een rondje gelopen. Weer zwaait ze, heel voorzichtig.

‘Hey, zag ik je net ook niet?’

‘Ja,’ zucht ze, ‘er is niet echt plek om te zitten.’

De tafel waar ik aan zit heeft negen stoelen. Ik hou er één bezet. Aan de andere tafels zie ik meer lege stoelen dan gevulde stoelen. Maar ik begrijp dondersgoed wat ze bedoelt.

‘Anders moet je alleen gaan zitten, enzo?’

Ze knikt.

Ik vraag haar of ze wel een jas bij zich heeft – ja, tuurlijk– en of haar lessen van vanochtend leuk waren.

‘Ik had de eerste twee uur vrij, meneer Grossen was ziek.’

‘Wat geeft hij?’

Links en rechts kijken sommige kinderen onze kant op.

‘Aardrijkskunde en geschiedenis.’

‘Je mag ook hier komen zitten, als je wil?’ Ik vermoed dat de tas op haar schouders een kilo of tien weegt. Pakweg een kwart van haar eigen gewicht.

‘Ja, dat is misschien wel fijn,’ zegt ze zachtjes.

Ze gaat op één stoel afstand zitten. We praten over haar les Engels, over de “Stones” die ze moet leren. Ze laat een A4’tje zien vol korte lijstjes. Links staat dan “My email adress is Bartisthebest@yahoo.com” en rechts de vertaling.

Ik realiseer me dat toen ik dit soort rijtjes leerde, internet nog niet bestond. Mijn eerste mailaccount had een inbox van 2 MB. Ik was 14. Ik mailde met mijn vader en twee vrienden. Bewegende gif’s en een filmpje van een oma die een baby de lucht in schopte.

Er komen een paar meisjes en een jongen bij ons staan.

‘Hey Marissa, hoe is het?’ vraagt eentje.

‘Goed,’ zegt ze.

Stilte.

‘Oké. Wij gaan weer,’ zegt het eerste meisje.

‘Oké, doei,’ zegt Marissa.

Ik vertel wat ik kom doen, over de film die we gaan maken.

‘Leuk.’

Ik knik.

Stilte.

‘Het is wel lekker om even niet te lopen,’ zegt ze, ‘ik had toch wel moeie voeten, en–.’

‘Meneer Vollmer?’

Ik sta langzaam op, zeg Marissa gedag. Ze vouwt haar stencil met stones weer op en duwt het in haar tas.

Ik loop mee met mijn afspraak. Kijk achterom.

Het groepje vriendinnen loopt terug naar Marissa.

Voor zover ik weet, heb ik nog geen kinderen. Mijn opa’s en oma’s zijn al lang en breed dood en aangezien ik niet met kinderen noch bejaarden werk spendeer ik minstens 85% van mijn tijd met mensen tussen de 20 en 45.

Maar alle activiteit die ik zojuist om me heen zag! Het stiekeme gelach onder die groep stekeltjes, het lome gesjok van dat mascarameisje achter haar corvee-bezem, het nieuwsgierige gegiebel v an Marissa’s klasgenootjes, de conciërge die onverbiddelijk de buitendeur bewaakte.

Al die momenten heb ik ooit  meegemaakt. Al die momenten was ik vergeten.

Wat ben ik dankbaar voor mijn werk.

Leave A Comment