Kort Verhaal: “Circusberen”. Geschreven voor Kamermans Kermis.
Hun huis heeft geen voordeur. Ik klim via de lange, wiebelige wenteltrap omhoog en klop aan op het blauwgeverfde houten luik in hun verder glazen dak.
Terwijl ik wacht kijk ik uit over de bossen, de zandwoestijn. In de verte glinstert rijdend blik op een grote zestienbaanssnelweg. Ik hoor geritsel en kijk door het matglazen dak neer op geschakeerde kleurvlakken.
Ben opent het dakluik. Hij staart de zon in en heet me grijnzend welkom. Vanaf zijn naakte schouders gaat hij verborgen tussen de kussens. Vierkante kleine kussens, smalle eettafelstoel kussens, logge strandtent kussens, Arabische kussens met spiegeltjes en kraaltjes, grof gebreide kussens, zijden kussens, bewegende kussens, onstuimig gevulde kussens, doorzichtige, plastic kussens, speelgoedslangkussens, kussens met draden en kabels en nauwelijks zichtbare kussens.
Een hoop kussens.
‘Spring maar, Sid,’ zegt hij nadat hij met een zwiepende beweging van zijn armen door de kussens naar achteren is gezwommen en ruimte voor mij heeft gemaakt. Ik zet af en val enkele meters lager neer. Ik lach. Wat heb ik hun pakhuis gemist.
‘Zullen we?’ vraagt Ben, waarna hij kopje onder gaat. Even verbaas ik me over de snelheid waarmee hij verdwijnt, maar zodra ik afzet voel ik de kussens meegeven en kan ik met eenvoudige zwembewegingen dieper en dieper verdwijnen. Het is net zwemmen door water. Maar vriendelijker. Gezelliger.
Mara, zijn vrouw, is kennelijk weer begonnen met schilderen want ik zwem langs een doorzichtig kussen vol verfpotten en kwasten. Iets verder zwem ik langs een plastic kussen gevuld met water en goudvissen.
‘Kon je het een beetje vinden?’ vraagt Ben, ondertussen nog steeds doorzwemmend, ‘het is lang geleden, man.’
Ik vertel hem niets over de twijfel die ik voelde, over of ik wel langs moest komen na alles wat er gebeurd was tussen mij en Mara. Bovendien zou ik hun hulp eigenlijk niet meer nodig moeten hebben. Ik had toch niet voor niets al die jaren gestudeerd? In plaats van dat alles zeg ik: ‘Ik.. Ik had wat moeite met de laatste afslag, de… de borden stonden verkeerd.’
‘Dat hoor ik wel vaker,’ antwoordt hij, ‘ze blijven maar bouwen en bouwen en bouwen. Je zou bijna de weg naar ons kwijt raken, niet?’
Dieper gaan we, langs kussens met lichtgevende pareltjes die schitteren in het duister. Als ik ze aanraak gaan ze feller branden. Plots vallen we door een kussenplafond en in hun woonkamer: een grote holte waar kleine vierkante kussens met elkaar hebben afgesproken een tegelvloer te vormen. Enkele smalle kussens hebben zich tot stoelen gekruld, een dun rond kussen is hun tafelblad.
Het zachte licht om ons heen komt van de lichtgevende parelkussens die aan dunne touwtjes boven ons hangen. Ben en ik staan goedgeluimd op van de kussenvloer. Mara, net als Ben spiernaakt, loopt op ons af. Haar lange, bruine haar heeft ze nonchalant opgestoken.
‘Dag Sid, wat heerlijk je te zien!’
Ze geeft me een knuffel. Ze ruikt naar vers gemaaid gras. Ondertussen wandelt Ben naar hun fornuis. Hij pakt in de kussenmuur een kussenpunt vast. Er sijpelt water uit waarmee hij een theepot vult.
We gaan aan tafel zitten. Op onze theedrinkgeluiden na is het heerlijk stil. Geen brommers, geen bussen, geen ratelende waterleidingen, geen radio van de buren, geen blaffende honden. Ik geef hun de stroopwafels die ik uit Utrecht meenam.
We praten over hun op handen zijnde huwelijk. We praten over mijn schrijfambities. We lachen om elkaars anekdotes. Het is fijn ze weer te zien. Plotseling vraagt Mara me of ik de ware nou al heb gevonden. Ik biecht op dat ik bang ben dat ik niet meer verliefd kan worden. Nooit meer.
‘Het komt als het komt,’ zegt ze.
Ik kijk even van haar, naar hem en terug. Ik bedank haar en complimenteer Ben met dat het hem gelukt is geen wrok te koesteren naar haar of naar mij. ‘Het was een ongelukje, Ben’ zeg ik, ‘niet meer dan dat.’
‘Maak je geen zorgen,’ glimlacht hij.
Ik knik en neem een hap van mijn stroopwafel. Kruimels vallen in de kieren tussen de vloertegelkussens. De kussens bobbelen iets op. Eronder hoor ik eventjes een zuigend geluid. Dan is het weer stil.
‘Stofzuigkussen,’ zegt Mara, ‘was in de aanbieding.’
Ik vertel ze over de verwachtingen die het met zich meebrengt om een beginnend schrijver te zijn. Dat ik dat mooi vind, maar dat het me af en toe een beetje beangstigt.
Dat ik daarom dacht dat het geen kwaad kon om weer eens bij ze langs te gaan en wat inspiratie op te halen. Een klein zakje zou voldoende moeten zijn. Er komt een optreden aan, leg ik uit, mijn eerste optreden, waar ik een verhaal moet voordragen dat ik heb geschreven.
‘En jij gelooft niet in verhalen voordragen, hè?’ vraagt Ben.
‘Proza dient niet beluisterd te worden,’ zeg ik, ‘maar gelezen.’
‘Beter te veel dan te weinig. We gaan met je mee,’ zegt de vrouw resoluut.
‘Is het niet voldoende om hem een klein zakje inspiratie mee te geven?’ vraagt Ben, ‘of één van onze oudste, zeldzame kussens desnoods. Iets Grieks, ofzo. Dan kan ‘ie weer even vooruit. Een verhaal dat nog niemand kent maar zijn waarde heeft bewezen. Dat is voldoende, hoor,’ zegt hij. Hij lijkt zich een beetje op te winden. ‘Dat is voldoende,’ zegt hij nogmaals.
Ik snap hem wel. Als ik in een pakhuis vol kussens zou wonen zou ik ook wel twee keer nadenken voor ik de deur uitzwom voor een bezoek aan Amsterdam, stad vol toeristen en junks.
‘Wij gaan met hem mee,’ zegt Mara, ‘Ik ga met hem mee. Zie maar wat jij doet.’
Ik leg uit dat ik niet voor problemen wil zorgen. ‘De nood is zo hoog nog niet,’ zeg ik, ‘ik heb een stralende glimlach en er gebeurt genoeg in de wereld om iets moois over te kunnen schrijven. Het laatste dat ik wil is ruzie tussen jullie terwijl het zo goed met jullie gaat.’
Beiden kijken me uitdrukkingsloos aan. Ineens ben ik me heel bewust van mij kleren, mijn schoenen, mijn sokken. ‘Het… het was een vrijpostig verzoek, realiseer ik me nu.’
‘Sid,’ zucht Ben terwijl hij naar Mara kijkt, ‘we doen het wel. Ik zit te zeuren. We helpen je.’
Mara klapt in haar handen, springt op en geeft Ben een zoen op zijn mond. Ze trekt hem op uit de stoel, beide lopen op me af. Ik open mijn zwarte notitieboekje bij de eerste lege bladzijde, ergens halverwege. De vrouw legt haar hand op mijn bladzijde.
Haar navel wordt de letter “o”, haar schouder een alinea, haar tong de letter “s”. Na enkele seconden is ze een bladzijde in mijn boek. De bladzijde glimlacht me toe. Ik sla de bladzijde om.
Ben knikt, pakt mijn notitieboekje bij de randen en doopt zijn hoofd in de volgende bladzijde. Ook hij verdwijnt tussen de regels, met iets meer tegenzin, dat wel, maar hij zwemt en hij zwemt, van regel naar regel.
Ik stop mijn notitieboekje weg, draai hun fornuis uit, was onze theekopjes af en zwem via de muur terug naar het luik. Buiten wandel ik de wenteltrap weer af, de hoek om, het bos uit, de bushalte, de bus, het station, de trein, de halte, de tram. Ik ontmoet mijn eetpartner in een restaurant, knuffel haar, we lachen en eten. Na het eten loop ik de zaal in en ga desgevraagd voorin de zaal staan. Ik doe mijn notitieboekje open.
En daar verschijnen ze, de man en de vrouw. Zie ze hier nu staan, beste toehoorders, tussen jullie en mij in, vlak voor dit katheder. Ben links, naakt, Mara rechts, al even naakt. Inspiratie.
Kijk naar haar teennagels, gelakt in de kleuren van de regenboog. Zie hoe ze haar handen voor haar kruis heeft gevouwen, haar naaktheid ineens pijnlijk. Ze had jullie hongerige blikken niet verwacht. En kijk naar Ben, naar zijn uitstekende adamsappel, zijn verrassende hoeveelheid borsthaar en het litteken van de blindedarmoperatie schuin boven zijn geslacht. Hij is ruig. Hij is minder opgelaten over zijn naaktheid, zien jullie dat?
Goed. Jullie zijn tevreden, dat zie ik meteen. Jullie zijn blij met dit verhaal. Goed om te weten, Amsterdammers. Ik ga Ben en Mara voor altijd bij me houden. Ik ga die vriendschap opofferen en hun voortaan exploiteren als twee circusberen.
Ik heb de zin nog niet uitgesproken, of Ben loopt hoofdschuddend op me af. Grimmig kijkt hij naar mij, naar zijn vrouw. Hij geeft me een tik in mijn gezicht. ‘Ik dacht dat we elkaar beter kenden dan dit soort… dit soort rotgeintjes,’ zegt hij.
Hij loopt naar de deur. Zie zijn kloten bungelen, hoor hem kortaf “Mara!” roepen die op haar beurt achterstevoren en met kleine stapjes naar mij toe loopt, bang dat jullie naar haar billen zullen kijken.
Ze kust me waar hij me sloeg. Ze fluistert in mijn oor. Ik knik en beloof haar desgevraagd dat ik jullie niets zal vertellen over de geschiedenis tussen haar en mij, over de scheve schaats die we reden.
Ze kijkt glimlachend van mij naar de zaal en probeert jullie in de ogen te kijken. Sommigen van jullie kijken weg.
‘Zijn jullie geconcentreerd aan het luisteren?’ vraagt Mara, ‘vervelen jullie je?’ Niemand van jullie reageert.
Mara loopt voorzichtig naar haar verloofde. Samen gaan ze die kleine zwarte drempel daar over, de gang door. Ze wandelen langs het meisje van De Balie bovenaan de trap, wandelen tussen de tafeltjes met gasten door, de glazen deur uit, de stenen trap af, de tram in, de trein in, de bus in, steeds verder, verder, verder, totdat ze terugzijn bij hun pakhuis in het bos, vlak naast de woestijn, in de buurt van de glinsterende snelweg, waar ze hun wenteltrap oplopen, het luik openen en wegduiken tussen hun kussens.
Bijschrijft.
In samenwerking met DVD magazine Wholphin (briljant initiatief van de McSweeneys mensen) organiseerde de goede lui van De Optimist het afgelopen jaar “Kamermans Kermis“, een gevarieerd maandelijks programma met een wetenschappelijke lezing, drie á vier korte films en twee voorgedragen verhalen, in De Balie.
Afgelopen donderdag was de laatste editie. En op die laatste editie droeg ik voor het eerst een verhaal voor.